‘Waar
is de wc?’ Mevrouw van Dam, eenvoudig gekleed met trui en broek, is
de weg kwijt in haar eigen huis. Samen met haar loop ik naar het
toilet. Bij de deur zegt ze: ‘Oh ja.’
Met
twee collega’s heb ik de zorg voor haar en haar man die ook
beginnend dementerend is op me genomen.
Het
is moeilijk contact te maken, zoals veel mensen met dementie wijzen
ze de zorg af: ‘Wij hebben geen thuiszorg nodig.’ Daarom
overleggen wij veel ’s avonds telefonisch en geven elkaar tips over
hoe het wel werkt met dit echtpaar.
Meneer,
een forse man met een flinke grijze haardos, kan zich altijd goed
vermaken met boodschappen doen en werken in de tuin. Mevrouw wil met
haar man mee, maar hij heeft ook de tijd nodig om even alleen te
zijn. Ik houd mevrouw bezig met samen met haar het huishouden te doen
en wandelen of puzzelen.
Tussen
de middag zit meneer plotseling alleen te eten in de keuken. Daarbij
denkt hij blijkbaar niet aan mevrouw. Als ik haar wil helpen mag ik
me er niet mee bemoeien. Op een afstand wijs ik het brood en beleg in
de koelkast en samen eten we dan aan de keukentafel met uitzicht op
de tuin waar meneer inmiddels weer aan het werk is.
Op
een middag, de stemming is niet zo goed, zet ik een kopje thee en
mevrouw gaat in de kamer zitten, waar een televisie staat en twee
grote boekenkasten. Een uitvlucht van mijn kant om televisie te
kijken mislukt. Daarmee wil ik de stemming verbeteren en rust
creëren.
Ik
blader in de televisiegids en kom een artikel tegen over een
schrijver die vooral voor de oorlog bekend was. Ik vermoed dat
mevrouw deze schrijver wel kent. Ik vraag het aan haar, maar ze wijst
het af. Toch begin ik wat korte stukjes voor te lezen en gaandeweg
reageert ze belangstellend. De schrijver heeft ook veel in het
buitenland gewoond en gewerkt en daardoor een visie ontwikkeld over
emigreren en remigreren. Mevrouw is ook in het buitenland opgegroeid
en later weer naar Nederland gekomen. Ik vraag haar wat ze van
emigranten vindt.
Ze
vertelt dat ze in de jaren zeventig mensen die naar Nederland kwamen
heeft geholpen om te integreren in Nederland en speciaal in haar
dorp. Ze hielp met wegwijs worden bij instanties, formulieren
invullen en boodschappen doen.
Ze
blijkt een uitgesproken mening te hebben over immigranten vooral over
jongeren: ‘Die meiden redden zich wel, die willen wel leren, maar
die jongens, daarover maak ik me wel zorgen.’ Voor mij zit niet
meer een dame die de weg kwijt was, maar een ontwikkelde,
intelligente vrouw die aan mij vertelt dat het niet mee valt om in
een ander land te moeten wennen. In een andere cultuur, andere taal
en ander klimaat.
Op
mijn vraag: ‘Dan hebt u deze mensen zeker ook Nederlandse les
gegeven?’
Antwoordt
ze: ‘Dat weet ik niet meer.’ Een paar dagen later vertelt ze een
collega; ’Ja, ik heb Nederlandse les gegeven aan immigranten. Dat
vroeg jij toch laatst?’ Nu ik beter weet wat haar interesse heeft,
kan ik beter aansluiting met haar vinden.
Reacties
Een reactie posten