Virusverhaaltjes

 Ploempen

‘Ik heb het springtouw meegenomen, dan kun je het springen ook oefenen.’

Mijn kleinzoon Luca kijkt niet op of om naast mij op de fiets.Door de coronacrisis kwam er een eind aan de oppasdagen voor mij als oma. Hoewel ik geen oma in het kwadraat ben, vond ik het wel jammer en het is lastig voor mijn kinderen. Hoe moesten zij nu hun werk doen? Later dacht ik, ik kan Luca meenemen naar buiten. Hij is zeven, ik kan hem zeggen dat we afstand moeten houden, hij begrijpt dat wel. Ik belde mijn dochter en nog dezelfde middag sta ik op het dijkje bij de flat en komt hij aangefietst.

Hij vindt het jammer dat hij niet naar school kan en mist zijn vriendjes maar deze middag daar heeft hij veel zin in. De fietsen onderweg gestald, lopen we langs een kanaal, Luca ernaast en ik op het pad langs de sloot.

‘Dan hebben we zeker afstand,’ zegt hij en stapt dapper door. ‘Zijn we er nog niet?’ vraagt hij als we halverwege het pad linksaf slaan en weer naast elkaar lopen. O jee, denk ik, hij is het al zat. ‘Nog even dit padje af, tot dat bruggetje.’ We zijn op weg naar een watertje om er steentjes in te gooien. Op dit pad beginnen we met het verzamelen van de steentjes, die gaan in een zak waarin ook het springtouw zit voor zijn huiswerk voor de gym: hij moet leren touwtjespringen.

We lopen langs het meanderende riviertje naar het bruggetje: de ideale plek. Het bruggetje is gemaakt van naast elkaar gelegen palen, het wiebelt wat en er zit een opening waar een paal weg is. Hij haalt wat steentjes uit de tas en enthousiast begint hij de gooien, zo ver mogelijk. Het coronavirus levert beperkingen op, maar het geeft ons deze vrijheid.

‘Zullen we ook oefenen met keilen,’ zeg ik, als de steentjes al behoorlijk minderen. Op onze hurken zitten we op het bruggetje en doen ons best, maar de steentjes willen maar niet stuiteren. Niet alle steentjes zijn er geschikt voor. Ze moeten plat zijn en we hebben ook ronde steentjes. ‘Oma mogen we ook ploempen?’ vraagt hij als de steentjes bijna op zijn en het ons nog niet een keer is gelukt een steentje te laten stuiteren.

We laten de rest een voor een in het open gat in het water vallen. Vanaf zijn derde doet hij dit spelletje en noemt hij het ploempen. Want dat is het, gooi een steentje in het water en luister goed…

‘Gaan we naar de speeltuin in Maliskamp?’ zegt hij als we weer bij de fietsen zijn. ‘Goed, maar eerst oefenen met springen,’ en ik geef hem het springtouw. Hij draait het touw en springt twee keer terwijl het touw een keer rond gaat. Het gaat niet zo goed en hij is het snel beu. We gaan weer op weg en meer dan anderhalve meter voor me, slingert hij met een vaart over het fietspad. 

Uitdaging

 Als we aankomen bij het speeltuintje in Maliskamp en we door de poort naar binnen gaan, kijkt een vrouw, die een jongetje met donkere krullen duwt op de schommel, oplettend naar ons. Luca vangt haar blik. ‘We houden afstand,’ hij gooit zijn fiets op de grond en nog voor ik de mijne gestald heb, rent hij naar de water- en zand-plaats. De vrouw lacht.

Luca pompt het water door het daarvoor bestemde gangetje en rent dan naar de andere kant om te kijken hoe het in het zand stroomt. Water en zand zijn kennelijk niet zo leuk als je alleen bent. Hij rent naar de wip en kijkt naar mij. Met een schuin hoofd kijkt hij me aan. ‘Oma help je mij?’ Er zijn geen andere kinderen en het jongetje op de schommel is beslist te klein. Ik loop op hem toe. ‘Misschien kunnen we samen op de wip.’ Dat hij flink is gegroeid, blijkt dat dat kan. Hij zit op de achterste plaats en ik een plaats naar voren en dan zijn we in evenwicht. Hij moet er erg om lachen.

Even later klimt hij in de boomhut, ik ga op een bank ervoor zitten. Naast de boomhut staat een paal waarlangs hij naar beneden kan glijden, maar hij durft het niet. Met snelle passen op de touwladder klimt een meisje naar boven. Minstens een jaar jonger en een kop kleiner. Luca kruipt in de hut. ‘Ik moet afstand houden.’ Bovengekomen gaat ze zonder enige aarzeling naar de paal en glijdt naar beneden. Als het meisje weer naar boven komt kruipt hij weer in de hut.Dit herhaalt zich zo een paar keer, totdat haar vader zegt. ‘Kom Eva, we gaan naar huis.’ Luca komt weer voor de dag en gaat met zijn benen om de paal zitten om naar beneden te glijden. ‘Ik wil het wel, maar ik durf het niet.’ ‘Kom maar,’ moedig ik hem aan, ‘je kan het best.’ Hij blijf zitten en kijkt naar beneden, tenslotte geeft hij het op en komt met de touwladder weer naar beneden. Maak ik het binnenkort nog mee dat hij het wel durft? Deze middag niet. Zolang de coronacrisis duurt en ik niet op de andere kleinkinderen kan passen, gaan we samen ’s middags op stap. Dus wie weet? 

‘Gaan we nog naar de speeltuin met de gele glijbaan?’ vraagt hij als we naar huis fietsen. ‘Nee,’ zeg ik, ‘daar is het te laat voor. Doen we de volgende keer.’

 

                                                         De speeltuin met de gele glijbaan.

 ‘Gaan we nou naar de speeltuin met de gele glijbaan?’ ‘Goed hoor.’ Ik heb Luca weer opgehaald en mijn dochter even bevrijdt van twee kibbelende kinderen.

In de speeltuin schommel ik zachtjes heen en weer, terwijl hij zich vermaakt op de glijbaan en de klimrekken. ‘Oma, dat kleine kindje komt steeds naar mij toe, als ik van de glijbaan kom.’ Luca neemt de corona-regels nog steeds in acht. ‘Geeft niet hoor, dat mag wel.’ ‘Oh, mag dat wel.’ Kinderen die in de speeltuin afstand moeten houden, dat is niet te doen, denk ik en tot nu toe lijkt het erop dat kinderen geen rol spelen in het verspreiden van het virus.

Als hij alles wel zo’n beetje gehad heeft stel ik voor naar de kabelbaan te gaan, die staat buiten de speeltuin. Ik word misselijk van die schommel. We zijn niet de enige die op dat idee komen. een paar kinderen slingeren gillend heen en weer. Een meisje met lange blonde lokken krijgt telkens een flinke duw van een man en vliegt met een vaart naar de andere kant, waar ze een paar keer heen en weer zwiept. Als we dichterbij komen horen we het meisje hem opa noemen. 

Luca wacht op zijn beurt en zweeft rustig naar de overkant. Als hij terug is vraagt hij. ‘Duw jij mij ook, Oma?’‘Nee,’ zeg ik, ‘dan kom ik te dichtbij.’ ‘Die opa doet het ook.’ Inmiddels zitten we aan het water van de IJzeren vrouw fruit te eten. Ondertussen houdt Luca de kabelbaan in de gaten. ‘Jij moet tegen die opa zeggen dat hij haar niet mag duwen,’ houdt hij aan. ‘Nee, daar bemoei ik me niet mee, daar moet die opa zelf op letten.’ Bovendien zou het kunnen dat die opa bij hen in huis woont en dan hoeven ze geen afstand te houden, dat zeg ik niet tegen Luca, dat maakt het ingewikkeld, denk ik. Bovendien voel ik me niet verantwoordelijk voor het gedrag van anderen, ik vind het in de supermarkt al lastig genoeg. ‘Dan doe ik het,’ en dapper stapt hij er op af. Als hij er bijna is draait hij zich om en loopt weer op mij toe. ‘Jij moet het doen, oma.’ Ik schud mijn hoofd. Nadat we geoefend hebben met keilen en touwtjespringen, gaan we weer naar de kabelbaan. Doelloos hangt het ding in het midden van de baan. Luca gaat erop af en trekt hem naar het begin. De man wil hem helpen, ik schud nee. ‘Doe ik graag hoor,’ ‘Nee,’ zeg ik, ‘dan komt u te dichtbij.’ Hij heft zijn handen op en stapt naar achteren. Luca springt er op en langzaam zweeft hij naar de andere kant. Zonder afstand houden is de kabelbaan veel leuker. 

‘Aan de andere kant van het park is ook een speeltuin,’ Luca heeft het weer gehad met de kabelbaan. ‘Oh ja, dan gaan we daarnaar toe.’ Een meter of vijf loopt hij stoer voor me uit, om zich heen kijkend en voorzichtig naar mij glurend of ik hem volg. Als er tegenliggers zijn wijkt hij uit op het grasveld. In de andere speeltuin staat een saaie schommel en een glijbaan voor peuters. Hij klimt op een stoeltje met een autoband dat vastzit aan een hoge paal met aan de andere kant hangt ook zo’n geval. ‘Jij kan daar gaan zitten oma.’ Of oma dat wil wordt niet gevraagd. Misschien is het niet voor oma’s bedoelt denk ik, als ik erop probeer te klimmen, het is te hoog voor mij. Eindelijk heb ik het voor elkaar. Met mijn voeten in het zand moet ik ervoor zorgen dat we draaien, hij is daar te licht voor en zweeft minstens anderhalve meter boven de grond. Ik voel me als een kat in een vreemd pakhuis, zeker als er kinderen voorbij komen. Als twee meisjes blijven kijken vind ik het wel genoeg. Zij zijn vast wel in evenwicht.

 

Gaan we nou?

 ‘Gaan we nou,’ piept Luca en kijkt met zijn potlood tussen zijn tanden naar het blad voor hem. Hij zit zijn huiswerk te maken terwijl ik zit te lezen. ‘Maak even je huiswerk af, we hebben tijd genoeg.’ ‘Maar ik wil gaan.’ ‘Maak deze bladzijde af en dan gaan we.’ ‘Klaar,’ zegt hij na een paar minuten en klapt zijn schrift dicht. Of het echt af is, kijk ik niet na, dat is geen taak voor oma’s. ‘Goed zo, we gaan.’ Hij rent naar de schuur en trekt zijn fiets eruit. Ik ga door de voordeur naar buiten en wacht tot hij met een zwier om de hoek komt gereden.

Vandaag fietsen we naar Heeswijk-Dinther, naar zijn vader. Dat is wel een eind, maar met onderbrekingen bij speeltuintjes en een picknick moet het lukken.

Zoals alle dagen in deze lockdowntijd vanwege de coronacrisis is het mooi weer. Bij de huizen fietst hij netjes aan de rechterkant, maar zodra er een vrij liggend fietspad is, met een onderbroken streep, zwiert hij slalommend ver voor mij uit. Zolang er geen tegenliggers komen laat ik het zo.

‘Wanneer zijn we bij het speeltuintje?’ vraagt hij als we nog maar net goed op weg zijn. ‘Dat duurt nog even hoor.’ Gelukkig, hij gaat niet door. Ik kies een pad wat eerst een fietspad was, maar nu een voetpad. Ik vind het veiliger voor hem omdat we anders door een dorp moeten zonder vrij liggend fietspad en druk verkeer. Ik vind dat gevaarlijk voor hem. ‘Ik vind dit geen fijn pad, hoor oma.’ ‘Ja, dat is zo, maar ik vind de weg door het dorp voor jou te gevaarlijk.’ ‘Ik heb daar al kei vaak gefietst.’ ‘We gaan niet meer terug.’ Ik vind het ook geen fijn pad en ik ben blij als we op een geasfalteerde weg komen. Onze weg wordt steeds bosrijker en dan zijn we bij het speeltuintje, waar het heel stil is. Lange tijd zit hij op de schommel en kletst honderduit. ‘Is het nog ver oma? Wanneer gaan we picknicken? Hoelang duurt de corona nog?’ ‘Ik heb geen idee Luca, dat weet niemand.’ ‘Echt niet, dat is erg.’

Een stukje verder komen we bij een ruïne van een oud landhuis. Op een bord staat aangegeven waar de verschillende ruimtes voor waren. Luca gaat erin staan en roept dan. ‘Wat is dit?’ ‘De voorraadkamer.’ ‘En dit?’‘De veranda.’ ‘Hè?’ ‘Een soort serre.’ ‘Wat is dat?’ ‘Een stuk aan de kamer met veel glas.’

Als we gaan zitten voor de picknick, ziet hij op een muurtje een mier die een blaadje meesleept. ‘Hé oma kijk eens dat miertje.’ ‘Ja, goed hè, dat is voor hem net zo zwaar als voor ons een boomstam slepen.’ ‘Wauw.’ ‘Hij sleept het hiernaartoe.’ En ik wijs naar een plek waar groen tussen de voegen zit. ‘Oh jee, hij heeft er al een heleboel naartoe gesleept.’ Als ik thee in zijn beker doe voor de picknick stoot ik zijn beker om over zijn been. ‘Au,’ Gelukkig heb ik ook een flesje koud water bij me en gooi dat er meteen achteraan. ‘Oma! Mijn broek is nat.’ ‘Dat moet even en het is zo weer droog.’

Als we na de picknick een stuk langs de rijksweg hebben gefietst, komen we bij het fietspad dat ons weer naar een bosrijke omgeving brengt. Vlak voor we linksaf gaan zien we een uitkijktoren. ‘Oh, gaan we daar in?’ ‘Jazeker,’ Hij kwakt zijn fiets aan de kant en rent naar boven, ik volg hem. Boven hebben we een uitzicht over de weg en de bossen. Hij wil foto’s maken, van de omgeving en van ons. Dan gaat hij naar beneden om mij op de foto te zetten en omgekeerd. Ondertussen maakt hij een selfie in de toren. 

‘Kom we gaan verder,’ spoor ik hem aan. We slaan een bospad in en fietsen langs een riviertje. Dan zien we een glimp van een kasteel. ‘Daar is het kasteel, gaan we er even naartoe, oma.’ ‘Goed hoor.’ En we gaan linksaf op een hobbelig pad met kinderkopjes. ‘Is het kasteel open, oma?’ ‘Ik denk het niet vanwege corona.’ Inmiddels zijn we bij de brug over de gracht. ‘Als ze weten dat corona voor kinderen niet erg is, is het misschien wel open.’ ‘Probeer het maar.’ En ik blijf bij het begin van de brug staan. Luca probeert de deur open te maken, maar helaas…‘Je zult er vast wel een keer komen,’ zeg ik en we fietsen verder.

Via een pad langs een riviertje en een slingerpad door een weiland komen we in Heeswijk. Ik weet de weg naar zijn vader, maar hij slaat ineens linksaf. Hij kent een kortere weg. We eten bij zijn vader weer een boterham en ik fiets de mooie route alleen weer terug.

 

Reacties

Populaire posts van deze blog